Veel gemeenten worstelen met de wijze waarop in handhavingsprocedures voldoende kan worden aangetoond dat een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent wordt bewoond. Ook de uitspraak van de AbRvS van 26 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2701) gaat hierover.
Het bestuursorgaan was tot invordering overgegaan, omdat in strijd met de last onder dwangsom sprake zou zijn van permanente bewoning in de periode van september 2014 tot juni 2015. Het daaraan ten grondslag gelegde bewijs betrof rapportages van vijf controles van de situatie ter plaatse en een controle op het adres waar de bewoner volgens de basisregistratie personen stond ingeschreven. Hier werd tegenin gebracht dat er een ander in het recreatieverblijf verbleef, in welk kader een verklaring van die bewoner werd overgelegd waarin werd ontkent dat hij in de woning woonde en aangaf daarentegen in de woning te recreëren.
Uit de rapportages blijkt dat de betreffende bewoner over een tijdsbestek van ongeveer acht maanden twee keer in persoon is aangetroffen bij het recreatieverblijf en zijn auto in diezelfde periode vier keer is aangetroffen. De Afdeling oordeelt dat met het aantal keren dat bewoner en auto zijn aangetroffen niet aannemelijk is gemaakt dat niet aan de last is voldaan. Het was immers toegestaan een persoon in de woning te laten recreëren. Daar komt bij dat de betreffende bewoner elders in de basisregistratie staat ingeschreven. Ook de overgelegde verklaring van bewoner helpt het bestuursorgaan niet: daarin ontkent de bewoner dat hij zou hebben gezegd dat hij tijdelijk in het verblijf woonde en verklaart hij dat hij ter plaatse recreëerde, hetgeen niet door het college is weersproken.
Het college heeft al met al niet aannemelijk gemaakt dat het recreatieverblijf permanent werd bewoond, zodat niet is gebleken dat dwangsommen zijn verbeurd.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique