In de uitspraak van de AbRvS van 26 september 2018 wordt gesteld dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor 86 woningen in strijd met artikel 7.19 van de Wet milieubeheer heeft gehandeld. In de eerste plaats omdat niet voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een beslissing is genomen over de vraag of een MER moet worden gemaakt. In de tweede plaats omdat deze beslissing tegelijk met de planvaststelling door de raad is genomen en niet door het college. De raad stelt dat op het moment dat de nieuwe m.e.r.-regelgeving in werking trad, het ontwerpplan al was vrijgegeven voor de start van de vaststellingsprocedure en er praktisch geen gelegenheid meer was om eerst een afzonderlijk m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. In het ontwerpplan was een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. In het vaststellingsbesluit is wel nadrukkelijk rekening gehouden met de nieuwe regelgeving, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad zich voorts op het standpunt gesteld dat zowel de raad als het college bevoegd is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Met betrekking tot de bevoegdheid overweegt de Afdeling als volgt: Niet in geschil is dat voor het plan, dat voorziet in een stedelijk ontwikkelingsproject, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist.
De gemeente is de initiatiefnemer van dat project. Het college is bevoegd het (ontwerp)plan voor te bereiden en de raad is bevoegd het plan vast te stellen. De Afdeling overweegt dat onder deze omstandigheden zowel het college als de raad op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd waren om het m.e.r.-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid, te nemen. Dat de beslissing dat geen MER behoeft te worden gemaakt, niet is genomen voor de terinzagelegging van het ontwerpplan, maar tegelijk met het vaststellen van het plan vormt een schending van artikel 7.19, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer. Maar deze schending kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Appellant heeft geen inhoudelijke beroepsgrond over de m.e.r.-beoordeling en het m.e.r.-beoordelingsbesluit naar voren gebracht.
Indien u meer wilt weten over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan