In de uitspraak van de AbRvS van 15 juli 2015, nrs. 291406756/1/R2, 201406445/1/R2 en 201406726/1/R2 gaat de Afdeling vrij uitgebreid in op de vraag van welke referentiedatum uitgegaan kan worden met betrekking tot een vergunning op grond van art. 16 Nbw.
De Afdeling overweegt dat het derde lid van artikel 16 van de Nbw 1998 is komen te vervallen sinds inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet. In dit artikellid was bepaald dat de vergunning slechts kan worden verleend indien de wezenlijke kenmerken van het beschermd natuurmonument niet worden aangetast. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 68) blijkt dat de wetgever deze eis te streng achtte, en het bevoegde gezag in alle gevallen de ruimte heeft willen bieden om bij vergunningverlening niet alleen rekening te houden met de bescherming van de natuurwaarden, maar ook met andere belangen die met het uitvoeren van de aangevraagde handeling zijn gemoeid.
Naar het oordeel van de Afdeling brengt deze wijziging met zich dat het bevoegd gezag waar het gaat om de beschermde natuurmonumenten wat betreft de referentiedatum niet vast hoeft te houden aan een vaste referentiedatum als de datum van aanwijzing, maar daarentegen uitgaande van de in het geding zijnde belangen een voor het natuurmonument passende referentiedatum kan kiezen.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan