Skip to main content

Beroep op vertrouwensbeginsel gehonoreerd, maar andere belangen wegen zwaarder

In de uitspraak van de AbRvS van 4 juni 2014, nr. 201307546/1/A1 wordt een beroep op het beginsel van vertrouwen gehonoreerd. Appellant doet in deze zaak een beroep op een brief van 4 april 2012, waarin het college heeft medegedeeld dat het in zijn vergadering van 27 maart 2012 heeft besloten om het tuinhuis op het perceel te gedogen en van handhavend optreden daartegen af te zien. Appellant betoogt voorts dat de voorzieningenrechter volgens hem ten onrechte heeft overwogen dat hij er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het college in de toekomst niet handhavend zou optreden tegen het tuinhuis, omdat de brief van 4 april 2012 niet was gemotiveerd en het college hem voorafgaand aan dat besluit er verscheidene keren op heeft gewezen dat het tuinhuis zonder de daarvoor vereiste vergunning was gebouwd en in strijd was met het bestemmingsplan.

Volgens appellant valt niet in te zien waarom een gebrek in de motivering van de brief van 4 april 2012 van belang is voor het antwoord op de vraag of met die brief vertrouwen wordt opgewekt. Voorts mocht hij juist uit het feit dat hij de brief van het college over het gedogen van het tuinhuis ontving na eerdere brieven van het college, waarin hem was meegedeeld dat het tuinhuis in strijd was met het bestemmingsplan, afleiden dat het college zijn standpunt terzake had gewijzigd, aldus appellant.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Met de brief van 4 april 2012, verzonden op 10 april 2012, waarin het college heeft medegedeeld dat het in zijn vergadering van 27 maart 2012 heeft besloten om het tuinhuis op het perceel te gedogen en derhalve van handhavend optreden daartegen af te zien, heeft het college  het gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat van handhavend optreden zou worden afgezien.

Het vertrouwensbeginsel strekt echter niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Er kunnen belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van appellant en het honoreren van het bij hem opgewekt vertrouwen. In dit geval is dat aan de orde. Het tuinhuis is gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en er bestaat geen concreet zicht op legalisering daarvan. Het algemeen belang is in zoverre gediend bij handhavend optreden. Voorts heeft het college appellant al kort na verzending van de brief van 4 april 2012, namelijk bij brief van 8 mei 2012, aan hem verzonden op 16 mei 2012, bericht dat het terugkomt op zijn gedoogbesluit en voornemens is hem een last onder dwangsom op te leggen. Volgens het college berustte dat voornemen op gewijzigd inzicht na reacties uit de raad van Meerssen op het gedoogbesluit. Het heeft in dat verband gesteld dat zijn besluit om het tuinhuis te gedogen niet in overeenstemming is met het Integraal Handhavingsbeleid gemeente Meerssen 2012-2016, dat de raad op 15 maart 2012 heeft vastgesteld. Verder is van belang dat appellant als gevolg van het gedoogbesluit voorafgaand aan de ontvangst van de brief van 8 mei 2012 geen handelingen heeft verricht of nagelaten, waardoor hij nadeel of schade heeft geleden. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet mocht terugkomen op zijn gedoogbesluit zonder hem een financiële tegemoetkoming te verstrekken.