Een bedrijf (appellant) maakt al geruime tijd gebruik van een perceel voor de opslag van bedrijfsmiddelen. Het perceel is niet in eigendom van appellant. Het is eigendom van een inmiddels failliet gegaan bedrijf. Onduidelijk is of en zo ja welke afspraken zijn gemaakt tussen appellant met de curator van de failliet over het gebruik. Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld komt appellant achter de voor hem onwelgevallige bestemming van het perceel, een bestemming die de opslag niet toestaat.
Appellant komt in beroep en de Afdeling overweegt op 8 september 2021 (ECLI:Nl:RVS:2021:2017) ten aanzien van de belanghebbendheid dat de omstandigheden dat het perceel niet in eigendom is van appellant en dat er voor de raad geen duidelijkheid bestaat over in het verleden tussen de inmiddels failliet verklaarde eigenaar en appellant gemaakte afspraken over het gebruik van het perceel, niet betekenen dat de belangen van appellant niet rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het plan betrokken zijn. Vaststaat dat appellant het perceel (sinds 2007) al gedurende een aantal jaren gebruikt voor opslag. Gelet daarop moet van de belanghebbendheid van appellant worden uitgegaan. Dat betekent dat, gelet op wat de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak van 14 april 2021, hen artikel 6:13 van de Awb niet wordt tegengeworpen.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco