Beheersverordening vervalt niet na vaststelling parapluplan
30 oktober 2020
Sinds de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:217) en de van de Voorzieningenrechter van de Afdeling van 6 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:985) rijst in de praktijk de vraag of art. 3.39 Wro nu betekent dat een beheersverordening (geheel) vervalt als nadien een parapluplan is vastgesteld en in werking is getreden.
Op deze vraag geeft de Afdeling (ontkennend) antwoord in de uitspraak van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2519). Dit is de bodemuitspraak in de zaak waarop de uitspraak van de Voorzieningenrechter van 6 april 2020 ziet.
De Afdeling overweegt dat de betreffende parapluherziening niet een zelfstandig ruimtelijk plan is met een integrale planologische regeling voor het gebied waarop de herziening betrekking heeft. Het plan beoogt slechts de voor het grondgebied al vastgestelde ruimtelijke plannen te wijzigen door aan die plannen voorschriften over parkeren toe te voegen.
De Afdeling stelt vervolgens vast dat de parapluherziening kan worden gezien als een bundel besluiten tot wijziging van (de voorschriften van) de diverse in de gemeente geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. De gemeenteraad heeft deze wijzigingsbesluiten uitdrukkelijk vastgesteld als (besluiten tot wijziging van) een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro.
Een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro kan niet een beheersverordening wijzigen of aanvullen op de wijze die de gemeenteraad in dit geval heeft bedoeld. Een beheersverordening is immers een besluit op een andere grondslag, namelijk artikel 3.38 van de Wro. Een wijziging van een beheersverordening, zoals hier, door er extra voorschriften aan toe te voegen, kan alleen bij een besluit op diezelfde wettelijke grondslag.
Dat een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een beheersverordening niet kan wijzigen of aanvullen, volgt ook uit het wettelijk stelsel van de Wro. Zoals ook in de uitspraak van 22 januari 2020 is geconcludeerd, kan op grond van artikel 3.39 van de Wro niet tegelijkertijd een planologische regeling worden vastgesteld op grond van artikel 3.1 (een bestemmingsplan) en op grond van artikel 3.38 (een beheersverordening).
De conclusie is dat, voor zover met de parapluherziening is beoogd aan de in de gemeente geldende beheersverordeningen aanvullende parkeervoorschriften toe te voegen, dit in strijd is met het stelsel van de Wro zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de artikelen 3.1, 3.38 en 3.39, in onderling verband gelezen. Te meer nu er geen misverstand behoort te bestaan welk planologisch regime geldt, moet de parapluherziening in zoverre onverbindend worden geacht. Als de gemeenteraad alsnog aan de beheersverordeningen in de gemeente parkeervoorschriften wil toevoegen, kan hij dat doen door middel van afzonderlijke wijzigingsbesluiten of door middel van het in één keer vaststellen van een parapluherziening voor alle beheersverordeningen in de gemeente, zoals naar de Afdeling bekend is ook in andere gemeenten is gedaan.
Gezien dit alles is van het vervallen van de beheersverordening vanwege het vaststellen en in werking treden van een bestemmingsplan volgens de Afdeling geen sprake.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique