Skip to main content

Begrippen “bouwperceel” en “hoofdgebouw”

De uitspraak van de AbRvS van 2 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2762) ziet op een dwangsom die is opgelegd vanwege bouwen in afwijking van een omgevingsvergunning. De afwijking bestaat eruit dat er een doorbraak is gerealiseerd tussen twee woningen die via een aanbouw met elkaar zijn verbonden. Daardoor is volgens het college een situatie ontstaan waarin sprake is van één woning, en daardoor van één hoofdgebouw. Dat is strijdig met het bestemmingsplan, zodat volgens het college geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De overtreder betoogt dat niet sprake is van één hoofdgebouw, maar van twee hoofdgebouwen op twee bouwpercelen, hetgeen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, zodat wel sprake is van een concreet zicht op legalisatie.

Hoewel deze zaak tamelijk casuïstisch is, is de uitspraak toch zeker de moeite van het lezen waard. Vooral omdat de uitspraak interessante overwegingen bevat over de begrippen bouwperceel en hoofdgebouw.

Voor wat betreft de discussie over de vraag of hoe het zit met het bouwperceel, verwijst de Afdeling naar eerdere jurisprudentie waarin is geoordeeld dat bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel, de actuele situatie bepalend is, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van het kadastrale perceel (zie bijvoorbeeld AbRvS 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8913). Voor het antwoord op de vraag of sprake is van één bouwperceel, is op basis van onderhavig bestemmingsplan (die een veelvoorkomende definitie van het begrip ‘bouwperceel’ bevat) tevens van belang of er sprake is van bij elkaar behorende bebouwing. Het bestaan van een zodanige situatie leidt er volgens de Afdeling toe dat meerdere kadastrale percelen in ruimtelijke zin als één geheel worden aangemerkt. In dit geval komt de Afdeling tot de conclusie dat sprake is van één bouwperceel. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de woning zich op twee afzonderlijk naast elkaar gelegen kadastrale percelen bevindt, dat beide percelen eigendom zijn van appellant en dat uit een luchtfoto blijkt dat de inrichting van de percelen ten dienste staat van de woning als geheel. Onder deze omstandigheden vormen de kadastrale percelen ruimtelijk gezien één geheel, zodat sprake is van één bouwperceel.

Voor wat betreft de vraag of sprake is van één of twee hoofdgebouwen komt de Afdeling tot de conclusie dat sprake is van één hoofdgebouw. De Afdeling overweegt daarover dat in de van toepassing zijnde planregel de begrippen hoofdgebouw en woning door elkaar worden gebruikt, zodat de planwetgever heeft beoogd geen onderscheid tussen deze begrippen te maken. Volgens het bestemmingsplan kan op één bouwperceel slechts sprake zijn van één hoofdgebouw. Ook het feit dat twee aanvankelijk gescheiden gebouwen door een doorbraak met elkaar zijn verbonden en samen één woning vormen, maakt dat sprake is van één hoofdgebouw. Dat de functionele samenhang ontstaat door een aanbouw, doet hier niet aan af.

Het college heeft al met al terecht gesteld dat sprake is van een situatie in strijd met het bestemmingsplan. Het college had verder aangegeven niet bereid te zijn een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. De Afdeling overweegt tot slot (onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van 26 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2466) dat het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique