25 juni 2021
In haar uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1332) beantwoordt de Afdeling een vraag over de reikwijdte van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de WABO. Dit artikelonderdeel regelt zoals bekend de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, maar is ook van toepassing op de situatie dat voor een activiteit is verzuimd om een vergunning aan te vragen op grond van de Wet natuurbescherming (zie artikel 2.2aa Besluit omgevingsrecht). Als een dergelijke vergunning niet is aangevraagd of verleend op het moment dat het bevoegd gezag moet besluiten over de aanvraag om omgevingsvergunning, geldt voor de aanvrager de verplichting om, in de woorden van de AbRvS, ‘tegelijkertijd voor die activiteit een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo aan te vragen’.
In dit geval ging het om de uitbreiding van een varkenshouderij waarvoor in 2016 al een vergunning op grond van toen nog de Natuurbeschermingswet 1998 was verleend. De appellanten die opkwamen tegen de omgevingsvergunning milieu betoogden dat deze Nbw 98-vergunning geen betrekking had op de stikstofdepositie die het gevolg zou zijn van de toename van het aantal transporten en de mestproductie en dat dus in zoverre de vereiste natuurtoestemming ontbrak.
Volgens hen was daarom alsnog een i-omgevingsvergunning vereist. Maar de Afdeling honoreert dit betoog niet. Volgens de Afdeling betreft de depositie een van de gevolgen van het project waarvoor eerder de natuurvergunning was verleend. Als die gevolgen niet of niet adequaat zijn getoetst, hadden de appellanten dat in de procedure tegen de natuurvergunning maar naar voren moeten brengen. Maar de situatie ligt anders als de activiteit waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd niet overeenkomt met het project waarvoor eerder al een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is aangevraagd of verleend. In deze situatie is de i-toestemming wel relevant.
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan