Skip to main content

Evidentiecriterium, open norm planregels bestemmingsplan Binckhorst, uitleg Belvédère criteria

Nadat het Chw bestemmingsplan Binckhorst al eerder de eindstreep (AbRvs 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2649) had gehaald, ontstond er over de omgevingsvergunning voor de bouw van een woontoren op het voormalige KPN-terrein aan het Maanplein in Den Haag opnieuw discussie over de aanvaardbaarheid van open normen in het bestemmingsplan. Bij het verlenen van de vergunning paste het collegeregels over hoogbouw toe die verwezen naar een gemeentelijke beleidsregel. Eerder vond de rechtbank Den Haag deze planregel onvoldoende rechtszeker. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3380 geoordeeld dat de vergunning in stand kan blijven.

De uitspraak is interessant omdat hierin ook een eindoordeel wordt gegeven over delen uit de conclusie van de AG Nijmeijer (5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1367) over de toepassing van het evidentiecriterium. De AG was van mening dat als een planologische beleidsregel fungeert als verlengde normstelling ten opzichte van de planregel, een toetsingsmaatstaf gerechtvaardigd is die gelijk is aan de rechterlijke toetsing van een planregel en dus een indringender toets geëigend is. De Afdeling volgt de AG niet op dit punt. De belangrijkste overwegingen zijn te lezen vanaf rechtsoverweging 6.1 van deze uitspraak. Hieronder een aantal opvallende punten.

De Afdeling volgt de AG in de analyse dat feitelijke ontwikkelingen van na de vaststelling van het plan een gevolg zijn van de globaliteit van de planregels. Die geven geen aanleiding om het evidentiecriterium niet langer of in een gewijzigde vorm toe te passen bij de exceptieve beoordeling van planregels met een open norm of een open norm met een dynamische verwijzing naar planologische beleidsregels. Dat een planregel met een open norm minder rechtszekerheid biedt naarmate deze een globalere inhoud heeft, is inherent aan het systeem van de Wro, zeker daar waar sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. De Wro laat de gemeenteraad welbewust discretionaire ruimte om de inhoud van een planregel te bepalen. Tot die discretionaire ruimte behoort de mogelijkheid om te kiezen voor een uiteenlopende mate van detaillering van planregels.

De AG heeft bepleit dat het evidentiecriterium niet langer toe te passen bij de toetsing van een planregel met een dynamische verwijzing naar een planologische beleidsregel, waarbij die beleidsregel pas ná vaststelling van het plan is bekendgemaakt, of ná vaststelling van het plan is gewijzigd (een posterieure beleidsregel). Die beleidsregel is immers niet betrokken bij de rechterlijke toetsing van het bestemmingsplan.

Vervolgens legt de Afdeling aan de hand van één van de criteria uit de Belvédèreuitspraak uit hoe moet worden beoordeeld of een planregel met een open norm voldoende concreet en objectief is begrensd. De Afdeling legt uit hoe het criterium: “de aard en omvang van de bouw- en gebruiksmogelijkheden, waarop de open norm en, in samenhang daarmee, de beleidsregel, zien,” moet worden uitgelegd. De Afdeling doet daarmee op het onderwerp waarover een beleidsregel op grond van de planregel mag gaan, en op de ruimte die in de planregel wordt gelaten voor een nadere invulling in die beleidsregel, maar niet op de inhoudelijke invulling die daar in de beleidsregel concreet aan is gegeven. De planregel moet op zichzelf worden beschouwd.

De Afdeling acht om meerdere redenen de inhoud van de beleidsregel niet bepalend voor het antwoord op de vraag hoe indringend een planregel exceptief moet worden getoetst en ziet daarom geen aanleiding het evidentiecriterium los te laten.

Dan terug naar de planregels uit Binckhorst die aan de hand van het evidentiecriterium worden beoordeeld, ook al zijn de Beleidsregels Omgevingsplan Binckhorst na de vaststelling van het bestemmingsplan op onderdelen gewijzigd. Dat de aangevochten planregel geen volledige duidelijkheid biedt over de minimale en maximale bouwhoogte, maakt niet dat deze planregel evident in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is. Dit is een rechtstreeks gevolg van de keuze van de raad van Den Haag om planregels met een dynamische verwijzing naar beleidsregels te stellen. Zoals hiervoor is overwogen, is dat de raad in beginsel toegestaan. De planregel bevat, naast de verwijzing naar beleidsregels, een bandbreedte van de toegestane bouwhoogte van nieuwe bebouwing van minimaal 8 m en maximaal 70 m.

De planregel die inhoud dat hoogbouw zorgvuldig moet worden ingepast volgens het Haagse hoogbouwbeleid is te abstract. Omdat niet duidelijk is over welk facet of welke facetten van een goede ruimtelijke ordening het gaat, zoals bijvoorbeeld bouwmassa, positionering en/of materiaalgebruik. Deze planregel is onvoldoende concreet en objectief begrensd en evident in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de planregel dus geen geldige grondslag biedt om aan de hand van het Haagse hoogbouwbeleid te toetsen of een aanvraag om omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike

Binckhorst, Den Haag, evidentiecriterium, KPN, open norm planregels bestemmingsplan Binckhorst, uitleg Belvédère criteria, wabo

Uitleg bestemmingsplan

Vaak zijn meerdere alternatieve functies toegelaten in functieomschrijvingen in bestemmingsplannen. Zo ook in een bestemmingsplan uit Roermond. In de uitspraak AbRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3384 wordt duidelijk hoe deze alternatieve functies zich tot elkaar verhouden. In dit geval gaat het om de vraag of een toegelaten functie het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden de ook alternatief toegelaten functie recreatief medegebruik beperkt.

De Afdeling overweegt dat de planregels strikt worden uitgelegd en daarmee hoeven niet alle in dit artikel toegestane functies tegelijkertijd te worden uitgeoefend op de gronden met een waterbestemming. Dit betekent dat het niet verplicht is dat een ruimtelijke ontwikkeling die in recreatief medegebruik voorziet, ook is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike

Roermond, uitleg bestemmingsplan, wabo

Weigering vergunning, ook eigenaar perceel is belanghebbende bij besluit

Niet nieuw, maar handig om bij de hand te hebben. In de uitspraak AbRvS 6 september 2023,  ECLI:NL:RVS:2023:3371 bevestigt de Afdeling de lijn dat bij een besluit tot weigering van een omgevingsvergunning als hier aan de orde, in beginsel slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks is betrokken. Een derde is alleen belanghebbende als deze een zelfstandig belang heeft bij een besluit. Eerder heeft de Afdeling aangenomen dat een dergelijke situatie zich voordoet als een derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend zelfstandig belang wordt geraakt (zie bv AbRvS 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1916).

Appellant is eigenaar van het perceel waarop de aanvraag ziet, maar niet de aanvrager van de vergunning die is geweigerd. De Afdeling is van oordeel dat nu appellant eigenaar is van deze gronden om die reden een zelfstandig eigen belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Door de weigering van de omgevingsvergunning worden de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel beperkt.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike

ook eigenaar perceel is belanghebbende bij besluit, wabo, Weigering vergunning

Onrechtmatige overheidsdaad: schadebeperkingsplicht en indiening VoVo

In de onderhavige zaak was aan appellant een last onder dwangsom opgelegd. De last hield in dat hij het bedrijfsmatig gebruik van zijn perceel voor het uitvoeren van werkzaamheden aan motorvoertuigen van derden per direct moest staken en gestaakt moest houden. Appellant dient daartegen een bezwaarschrift in. Het bezwaarschrift wordt gegrond verklaard en de last wordt ingetrokken. Appellant laat het er niet bij zitten. Hij verzoekt het college om schadevergoeding vanwege het onrechtmatige besluit.

Een interessant aspect in deze zaak is de vraag of verzoeker gehouden was – in het kader van de schadebeperkingsplicht – om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen tegen de last onder dwangsom. De Afdeling overweegt dat voor het antwoord op de vraag of het indienen van een dergelijk verzoek als een schadebeperkende maatregel kan worden aangemerkt van belang is of een gerede kans bestond dat het verzoek zou zijn toegewezen. Dat moet van geval tot geval worden ingeschat. De Afdeling is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het in dit geval van appellant gevergd kon worden dat hij een verzoek om voorlopige voorziening zou indienen. Door dit niet te doen blijft 10% van de schade voor rekening van appellant. AbRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3376 (Goirle).

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Ineke

dwangsom, Onrechtmatige overheidsdaad: schadebeperkingsplicht en indiening VoVo, Overheidsdaad, planschade, Schadebeperkingsplicht, VoVo

Herinrichting Vliegbasis Woensdrecht, driemaal is vliegrecht

Deze week is in twee zaken uitspraak gedaan over twee verleende natuurvergunningen die betrekking hebben op de vliegbasis Woensdrecht.

De vergunde activiteit in de ene zaak (202104225/1/R2) omvat het grondgebonden en het luchtgebonden gebruik van de vliegbasis. Deze natuurvergunning heeft geen betrekking op de realisatie en het in gebruik hebben van een motorenwerkplaats en een testcell voor het onderhoud van de F135 vliegtuigmotor. Daarvoor is een aparte natuurvergunning verleend, die aan de orde is in de uitspraak in zaaknummer 202104241/1/R2.

In de eerst genoemde procedure gaat het over de gevolgen van stikstofdepositie op enkele Natura 2000-gebieden door de toename van verkeer als gevolg van de aanleg en het gebruik van voorzieningen voor drie nieuwe activiteiten.

De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd, omdat bij de berekening van stikstofdepositie door wegverkeer een afstandsgrens van 3 kilometer is toegepast. Die afstandsgrens is onverbindend geacht door de Afdeling (zie de tussenuitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:105, onder 68.3). Deze uitspraak wordt geaccordeerd door de Afdeling ondanks een rapport van Royal Haskoning dat te onzeker is.

Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank is een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Aan dat besluit ligt een nieuw rapport ten grondslag waarin de toename van verkeersbewegingen is gecorrigeerd omdat destijds sprake was van een forse overschatting (een toename van 40%).

De Afdeling overweegt dat voor de vraag of het geactualiseerde stikstofonderzoek ten grondslag kan worden gelegd aan het nadere besluit van belang is of de uitgangspunten waarop het onderzoek is gebaseerd reëel en aannemelijk zijn (vergelijk de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2627, onder 27.1). Dat is slechts deels het geval omdat onvoldoende inzicht bestaat in de gehanteerde gegevens, waarna het bevoegde gezag deze (gedetailleerde) gegevens alsnóg heeft verstrekt.

Het gaat om de (verwachte) aantallen verkeersbewegingen door personeel en bezoekers, door testobjecten en vrachtverkeer van de betreffende faciliteiten. Verder heeft verweerder op de zitting toegelicht van welke personeelsbezetting is uitgegaan. In die aantallen is verdisconteerd dat er altijd enkele vacatures zijn. Bij het bepalen van de verkeersbewegingen is thuiswerken buiten beschouwing gelaten. De Afdeling accordeert nu de berekening en ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Maar dan de tweede zaak van 6 september 2023 voor de separatie natuur vergunning. Ingewikkeld is dat de activiteiten waarmee wordt gesaldeerd onderdeel zijn van de natuurvergunning voor de herinrichting van vliegbasis.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5858, over de eerste vergunning voor de herinrichting van vliegbasis Woensdrecht, in 5.2 overwogen dat de aanleg, oprichting en exploitatie van de vliegbasis een project is en dat de wijziging of uitbreiding van een vliegbasis en de daarmee samenhangende gewijzigde exploitatie eveneens een project is.

De Afdeling is in deze zaak van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de samenhang en de samenloop van beide vergunningprocedures voor activiteiten op de vliegbasis Woensdrecht meebrengen dat een eventuele toename van stikstofdepositie van beide ontwikkelingen in samenhang met elkaar moeten worden beoordeeld.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank daarom terecht geoordeeld dat de vernietiging van de vergunning voor de herinrichting en het gebruik van de vliegbasis, leidt tot de vernietiging van de vergunning voor de motorenwerkplaats en testcell.

De natuurvergunning voor de herinrichting en het gebruik van de vliegbasis vormt de referentiesituatie voor de natuurvergunning voor de motorenwerkplaats en de testcell. De wijziging van het project is zelf een project en wijzigt in feite de natuurvergunning voor de herinrichting en het gebruik van de vliegbasis. Die wijziging houdt in dat de er twee nieuwe faciliteiten op het terrein van de vliegbasis worden vergund en dat andere, eerder vergunde activiteiten worden beperkt. Deze beperking kan worden geduid als intern salderen. De overwegingen over de vraag of intern gesaldeerd kan worden in deze uitspraak zijn ook interessant. De Afdeling komt overigens niet toe aan de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant 8 december 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:6389 (Amercentrale) en van 21 januari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:192 (Rendac) waarin een nuancering is aangebracht op de rechtspraak van de Afdeling over intern salderen. Volgens die uitspraken mag er met onderdelen die niet zijn gerealiseerd of activiteiten die niet of niet meer worden uitgevoerd en waarvoor een nieuwe omgevingsvergunning of natuurvergunning noodzakelijk is om deze alsnog te realiseren of te hervatten, alleen intern gesaldeerd worden als de gevolgen van die onderdelen of activiteiten eerder passend zijn beoordeeld. Het is nog afwachten of de Afdeling meegaat met deze strengere lijn.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Susan

Herinrichting Vliegbasis Woensdrecht, natura 2000, natuurbescherming, Natuurvergunningen, Woensdrecht

Trampoline vergunningvrij?

Het college van B&W van de Gemeente De Bilt heeft een last onder dwangsom opgelegd die onder andere ziet op een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde trampoline. Aangevoerd wordt dat er geen sprake is van een overtreding, omdat voor het realiseren van de trampoline geen omgevingsvergunning vereist zou zijn. De Afdeling volgt dit betoog in deze situatie niet. Weliswaar zijn sport- en speeltoestellen voor particulier gebruik op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 11 van bijlage II bij het Bor vergunningvrij, maar in dit geval gaat het om een ingegraven trampoline. Voor dat ingraven is op grond van het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning nodig. In de planregels is een uitzondering op deze vergunningplicht opgenomen indien het afgraven plaatsvindt ten behoeve van het normale gebruik van gronden. Maar aangezien de bestemming agrarisch is, hoort een trampoline niet tot het normale gebruik.

AbRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3392

 Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique

B&W, De Bilt, dwangsom, handhaving, Trampoline vergunningvrij?, vergunningvrij

Akoestisch onderzoek; representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden

AbRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3404. Bij het besluit van 22 december 2020 heeft de raad van de gemeente Leudal het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Ittervoort 4e fase” vastgesteld. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein “Ittervoort”.

Volgens appellanten is in het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt niet uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

De Afdeling stelt allereerst vast dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de vestiging van drie bedrijven in het plangebied. Volgens de Afdeling is in het akoestisch onderzoek bij de beantwoording van de vraag of het plan voorziet in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zo zijn op grond van artikel 3 van de planregels niet alleen logistieke bedrijven toegelaten maar alle bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de milieucategorieën 2 tot en met 3.2 van de staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 bij de planregels, waaronder ook allerlei industriële bedrijvigheid. De mogelijke geluideffecten daarvan zijn niet onderzocht. Ook is geen rekening gehouden met de vestiging van meer dan drie bedrijven, terwijl het plan meerdere bouwvlakken kent, en zijn evenmin geluidbronnen beschouwd op grotere hoogte dan de hoogte van de te plaatsen schermen. Ook is geen rekening gehouden met mogelijke reflecties van geluid via gevels van de te bouwen gebouwen.

De Afdeling volgt de raad verder niet in de stelling dat het niet bezwaarlijk is om van een fictieve situatie uit te gaan omdat individuele bedrijven in elk geval zullen moeten voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en het gebiedsgerichte geluidbeleid. Het aan een bestemmingsplan ten grondslag gelegd onderzoek moet namelijk een adequaat beeld geven van de geluideffecten van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, en dus moet, ook gelet op de uitvoerbaarheid van het plan, inzichtelijk zijn of zich hier bedrijven in toegestane milieucategorieën kunnen vestigen. Bovendien sluit het feit dat individuele bedrijven de normen van het Abm moeten naleven, niet uit dat de hier toegestane bedrijven tezamen zullen leiden tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare mate van cumulatie van geluid.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob

Akoestisch onderzoek; representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, Bedrijventerrein Ittervoort, bestemmingsplannen, Leudal

Weigering omgevingsvergunning

Een van de zeldzame gevallen waarin de Afdeling tot de conclusie komt dat een weigering van een omgevingsvergunning onvoldoende is onderbouwd, is aan de orde in de uitspraak van AbRvS 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3057. Het gaat daarbij om een aanvraag voor een bedrijfswoning. De gemeenteraad heeft geweigerd een verklaring van geen bedenkingen te verlenen, het college heeft vervolgens de vergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan geweigerd.

De Afdeling toetst het besluit indringend en is van mening dat de raad de feiten en omstandigheden van dit geval onvoldoende heeft betrokken in de belangenafweging die aan het besluit ten grondslag ligt. En ondanks dat de aanvraag is strijd is met het gemeentelijk beleid, had de raad de verplichting om per geval af te wegen of van dit uitgangspunt kan worden afgeweken.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike

omgevingsvergunning, wabo, weigering omgevingsvergunning

Biomassacentrale Diemen, merplicht, houtpellets in dit geval een afvalstof?

In 2019 is door het college van b&w van Diemen een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting aan de Overdiemerweg 35 te Diemen en voor het bouwen en in werking hebben van een biomassacentrale op dat perceel. Jaarlijks zal maximaal 212 kiloton aan houtpellets worden verstookt.

De uitspraak AbRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3328 gaat over de vraag of voor deze centrale terecht geen mer-rapport is opgesteld. Een mer-rapport is verplicht als de centrale moet worden aangemerkt als een “installatie voor de verbranding van niet-gevaarlijke afvalstoffen” en die centrale een capaciteit van meer dan 100 ton per dag heeft. In dit geval in geen mer opgesteld, maar volstaan met een mer-beoordeling.

MOB betoogt dat de houtpellets als afvalstoffen moeten worden aangemerkt. Daarom is de biomassacentrale een afvalverbrandingsinstallatie als bedoeld in categorie 18.4 van onderdeel C, van de bijlage bij het Besluit mer. De installatie heeft een capaciteit van meer dan 100 ton per dag, zodat voldaan wordt aan de drempelwaarde en een milieueffectrapport had moeten worden opgesteld.

De Afdeling beantwoord allereerst de vraag wat onder “afvalstoffen” in de zin van de Mer-richtlijn moet worden verstaan. In de Mer-richtlijn zelf is dat begrip niet gedefinieerd. Volgens de Afdeling kan voor de invulling hiervan worden aangesloten bij het materiële afvalstoffenbegrip zoals dat in de Kaderrichtlijn afvalstoffen wordt gehanteerd, zie bijvoorbeeld AbRvS 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1938, en 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1494. Het begrip afvalstof is daarin als volgt gedefinieerd “elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. Daarom is van belang om te bepalen wat de intentie is van degene van wie de houtresten waarvan de houtpellets zijn gemaakt, afkomstig zijn. De intentie van die “houder” is bepalend voor de vraag of die houtresten als afvalstof in de zin van de wet- en regelgeving over de milieueffectrapportage moeten worden aangemerkt.
Er is dus met name informatie nodig over de herkomst van de houtresten waarvan de houtpellets zijn gemaakt, en over de intentie van de houder daarvan. Als niet kan worden uitgesloten dat die houders zich hebben willen ontdoen van die houtresten, dan moeten die houtresten als een afvalstof worden aangemerkt en dat geldt dan ook voor de houtpellets die daar van gemaakt zijn.

Vattenval heeft, samengevat, gemeld dat de houtpellets op de wereldmarkt worden gekocht en worden gemaakt van resten uit de bos- en houtsector. Voor het bepalen van een afvalstof is dus niet van doorslaggevend belang of sprake is van schoon, onbehandeld hout. Omdat onvoldoende informatie over de herkomst en de intentie van de houder ontbreekt, kon het college niet uitsluiten dat de houtpellets als afval moeten worden aangemerkt. Datzelfde oordeel geeft de Afdeling ook over de vraag of de houtpellets bijproducten en dus geen afvalstoffen zijn. Om die reden had bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden overlegd.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike

B&W, Biomassacentrale, Biomassacentrale Diemen, Diemen, merplicht, wabo

Procedurele aspecten aanhaken natuurtoestemming aan omgevingsvergunning

Het college van B&W van Enschede heeft aan BAM een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ecoduct over de Rijksweg A35 en een binnenplanse afwijking. Het ecoduct is gerealiseerd en in gebruik genomen. Uit de uitspraak AbRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3292 volgt dat de bouw niet in de weg staat aan de inhoudelijke beoordeling van de gronden van appellant, hij heeft nog steeds een procesbelang. Volgens de Afdeling is de bouw van een ecoduct namelijk niet onomkeerbaar.

Appellant voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunningaanvraag onvolledig is omdat geen Wnb-vergunning is aangevraagd, als bedoeld in art. 2.1 lid 1 onder i Wabo jo art. 2.2aa, onder a, Besluit omgevingsrecht. Daarom had in dit geval de omgevingsvergunning met de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden verleend. BAM heeft geen natuurtoestemming als onderdeel van de omgevingsvergunning aangevraagd. De Afdeling merkt deze beroepsgrond aan als een beroep op het recht op inspraak.

Allereerst rijst de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan de toetsing van deze beroepsgrond. In omgevingsrechtelijke zaken kent de Afdeling zelfstandige betekenis toe aan de procedurele normen over het recht op inspraak en is het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm niet bepalend, zie AbRvS 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606. Om te kunnen beoordelen of het recht op inspraak is geschonden, moet de Afdeling beoordelen of BAM een natuurtoestemming had moeten aanvragen. En dus wordt indirect de inhoudelijke beroepsgrond van appellant toch beoordeeld. Dit ondanks dat de relativiteitstoets mogelijk in de weg had gestaan aan een beoordeling van de gronden indien rechtstreeks een beroep op de Wnb zou zijn gedaan.

De werkzaamheden hebben een stikstofdepositie van maximaal 0,02 mol/ha/jr op het overbelaste Natura 2000-gebied Lonnekermeer veroorzaakt en 0,01 mol/ha/jr op andere Natura 2000-gebieden. De werkzaamheden voor de bouw van het ecoduct duurden een half jaar. Het gaat daarom om een kleine toename van stikstofdepositie gedurende een korte periode. BAM heeft verder onweersproken gesteld dat de hydrologie het meest kritische knelpunt in het Natura 2000-gebied Lonnekermeer was en dat de kwaliteit van de habitattypen in dat gebied, na succesvolle uitvoering van hydrologische herstelmaatregelen in 2018, goed was. Onder deze omstandigheden zijn volgens de Afdeling significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden uitgesloten.

 Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Janike

B&W, Enschede, Procedurele aspecten aanhaken natuurtoestemming aan omgevingsvergunning, wabo